Het Borgieel


Voorspel

 

Voor het Borgieel door leden van de o.v. betrokken kon worden moest er veel werk verzet worden.

In zijn bijdrage aan de almanak, uitgebracht bij het vierde lustrum, schrijft Bert Montsma daarover:

Het dispuutshuis duikt in het oudste notulenboek op in het verslag van de vergadering van 28 november 1963. Voeg ik de fragmentarische notities bij mijn herinneringen, dan is het in elk geval Roel van Houten de grote man geweest achter het dispuutshuis. Daarbij is eerder sprake geweest van een pand aan de Willemsparkweg, de van Eeghenstraat en de Konijnenstraat. Deze allen “zullen het” volgens de notulen “moeten afleggen tegen de Oudezijds Voorburgwal”. Ik zal de ab-actis deze vergissing niet verder nadragen. De gemoederen raakten blijkbaar dermate verhit bij de gedachte aan een dispuutshuis in de rosse buurt, dat hij het gehouden heeft op de beruchtste van de twee wallen.

Ondertussen blijft het feit dat de met studentenhuisvestingsproblemen belaste VU-functionaris min of meer “in the blind” het perceel Oudezijds Voorburgwal 45 heeft aangekocht, zich te laat realiserend in welke buurt het stond.

Toen de verschrikkelijke waarheid tot hem en zijn superieuren was doorgedrongen volgde vanaf september 1963 een periode van koortsachtig pogen om het pand zonder al te grote verliezen aan een fatsoenlijke koper over te doen, dit uiteraard vanwege de bangste vermoedens over de reacties van ouders die hun kinderen plotseling door bemiddeling van de VU half in een hoerenkast gelegerd zagen. Precies op dit punt nu plaatse Roel van Houten zijn pot tussen de deur, door van de ouders van de voor bewoning aangemelde Borgia’s een nihil obstat los te krijgen, zulks op gronde van de argumentatie dat de buurt minder door ontucht dan door het Leger des Heils werd bijeengehouden.

Overlegging van dit keiharde briefmateriaal leidde ertoe dat de VU-directie het pand vrijgaf, zodat het in 1964 door Hella Haasse officieel kon worden geopend. Dit geschiedde met enige kanttekeningen bij de naam “’t Borgieel”, een naam die nimmer door de VU-directie is goedgekeurd en waarover blijkens de notulen van de vergadering van 11 september 1964 nog geen eenstemmigheid was bereikt, maar die door enkele Borgia’s alvast op de deurpost was aangebracht. En daar is het bij gebleven.

Foto’s opening huis

Huisgeschiedenis

Gemeente Amsterdam, sektie G nummer 1779, groot één are

Amsterdam werd voor 1385 door de Amstel in twee vrijwel gelijke delen verdeeld, oostelijk de Kerkzijde, later de Oude Zijds genoemd, en westelijk de Molenzijde (naar een grafelijke molen die op de Nieuwedijk bij de Kolk stond), later Nieuwe Zijde genoemd. Beide zijden werden doorsneden door een heerweg (Warmoesstraat + Nes en Kalverstraat + Nieuwedijk) en begrensd door een burgwal waarlangs de stadsgracht stroomde.

Rond 1385 werd achter iedere Voorburgwal een Achterburgwal gegraven, waarvan het water ddor de reeds bestaande kolken in het IJ werd geloosd.

Deze en andere uitbreidingen gingen gepaard met de bouw van huizen op het nieuw ingesloten stadsgebied, en verscheidene oude plattegronden geven een gedetailleerd topografisch overzicht van het mondingsgebied van de Amstel.

De oudste bewaard gebleven huizen in de binnenstad dateren van het begin van de 17de eeuw, en het is duidelijk dat het pand dat nu op de Oudezijds Voorburgwal 45 staat, niet altijd in deze uitvoering heeft bestaan. De geschiedenis van het Borgieel is dan ook vooral het verhaal van de bewoners van het stukje grond dat zich vanaf het begin van Amsterdams’ blloei binnen haar grenzen heeft bevonden.

Rond 1600 was de Republiek der Verenigde Nederlanden verwikkeld in de Tachtigjarige Oorlog met Spanje, en Amsterdam was reeds één der belangrijkste steden van Nederland. Aan het eind van het 12-jarig bestand, op 20 April 1621 wordt door Jacob Pietersz. Hoochcamer en ymon van der oes, schepenen te Amsterdam, bij oorkonde vastgelegd dat Claes van Campen eeb huis verkoopt aan Jaques Masuier. Het wordt als volgt omschreven:

“..een huys ende erve staende en leggende opten oudenzytsoostervoorburgwal bijde Liesdelbrugh, streckende voor van voorburchwal tot achter aan de achterburchwal toe doorgaand, daar lendenen van zijn op de voorburchwal Jacob Hooft aan noortoostsijde ende weduwe van IJsbrant den Otter aen zuytwestsijde, ende opte achterburchwal aen noortoostsijde d’erffgenaam van Lucas Jansz. ende zuytwestsijde Floris Jansz. Suyvelkoper”.

Een dergelijke plaatsaanduiding zoals “tegenover de Oude Kerk” of “bij de Liesdelbrug” (Liesdal, een met lies begroeide del of diepte, is later verbasterd tot Niezel) komen we later nog lange tijd tegen. Hoewel de beschrijving op het eerste gezicht vaag is, zal het vervolg van het verhaal aantonen dat deze koopakte uit 1621 de oudste, nog bestaande document is van de plaats waar nu het Borgieel is.

Naast de zuivere koop zijn in de akte ook bepalingen opgenomen omtrent timmeringen en verankeringen aan andere huizen, en is tevens sprake van een klein keukentje dat bij het huis hoorde. De schoorsteen daarvan bevond zich aan de zuidkant van het huis “De Groene Tent”, waarin in 1606 Elias Pels woonde. (Hoewel naamgeving ook een veelgebruikte manier was om huizen aan te duiden, is voor zover bekend “’t Borgieel”de eerste naam van ons huis.)

Aangenomen mag worden dat zowel Claes van Campen els Jaques Masuier tot de gegoede burgerij behoorden.

Het gedeelte van de Oudezijds Voorburgwal tegenover de Oude Kerk is namelijk altijd bebouwd geweest met ruime koopmanshuizen, en aan welgestelde stand der bewoners heeft het in de 17de en 18de eeuw de naam “Fluwelen Burgwal” ontleend.

Jaques Masuier blijft tot 1641 eigenaar van het huis. Op 18 October van dat jaar vraagt hij bij het Hof van Holland te den Haag een zgn. willig dekreet aan. Dat is de uitspraak van een soort schijnproces waarin naar een grotere rechtsbescherming wordt gestreefd, en waarbij in dit geval de verkoop van het huis wordt bezegeld. Dat wil zeggen, een gedeelte van wat hij in 1621 kocht, want het huis dat hij verkoopt blijkt aan de achterzijde te grenzen aan het huisje dat hij in eigendom houdt, en het riool met de waterlozing in de Achterburgwal moeten door de koper in stand worden gehouden. et hof beslist dat Jaques Masuier alle verplichtingen jegens het huis worden kwijtgescholden, en dat het huis het rechtmatig eigendom is van de koper: Pieter Hendricksz. Weijdman. De dekreetbrief, waarvan een kopie in Amsterdam is bewaard, is opgemaakt bij vijf raadsleden van Holland en voorzien van een zegel van rode was, dat aan een dubbele staart met franje onder aan de akte hing.

Op 24 November 1641 betaalt Pieter Hendricksz. Weijdman een lening af van 3200 gulden die hij op 22 September 1633 was aangegaan: inklusief rente 3611 gulden en 10 stuivers. Het is dus goed mogelijk dat hij al langer in het huis woonde, en dat pas bij volledige afbetaling van zijn schuld het huis definitief op zijn naam kwam te staan.

Pieter Hendricksz. Weijdman was gehuwd met Lysbeth Willems van Hoogaerden, en op 2 November 1645 maken zij bij notaris Jan Volkerts Oli hun testament op waarbij zij hun kleinzoon Johannes Weijdman tot hun enige erfgenaam benoemen.

Hun zoon Willem, de vader van Johannes, is dan al overleden.

Na de dood van zijn vrouw bekrachtigt Pieter Hendricksz. Weijdman op 30 September 1654 dat testament, en stelt zijn zwager Cornelis Symo-sheer en zijn goede vriend Dirck van Dans aan tot voogden over zijn kleinzoon Willem. Uitdrukkelijk wordt tevens vermeld dat de moeder van de erfgenaam, Anna Carnays, op geen enkele wijze zeggenschap zou krijgen in het sterfhuis van de erflater, en dat de voogden slechts aan zijn kleinzoon verantwoording dienden af te leggen over het beheer van zijn erfenis, als hij meerderjarig zou zijn geworden of zou trouwen. Dat gebeurde beide.

Zijn echtgenote wordt Catharina Hanecop. Of hun beider zoon Johan Willem Weijdman getrouwd is geweest, is niet zeker. Hij had echter geen kinderen, want op 18 februari 1708 maakt hij, “sieckelijk van lichaem, nogh eghter gaende en staende“, per testament bij notaris Jan van Velen zijn oom Jacobus Hanecop tot zijn erfgenaam en voor het geval deze vroeg mocht overlijden, diens zoon Carolus Hanecop.

Tot aan de dood van Johan Willem Weijdman zijn vier generaties van deze familie via overerving eigenaar van het huis geweest, maar in 1770 komt er een einde aan deze periode van ongeveer 70 jaar. Dan is Johan Willem Weijdman overleden en verkoop Jacobus Hanecop als erfgenaam het huis aan Gerard Bullens.

Gerard Bullens wordt in 1672 als oudste zoon van Lodewijck Bullens en Wilhelmina Bolwerck geboren op de Oudezijds Achterburgwal, hoek Korte Stormsteeg.

Op 2 Oktober van dat jaar wordt hij gedoopt in de Oudezijds Kapel (de latere St. Olofskapel). Getuigen hierbij zijn Cornelis Backer en Margrita van Bonguert. Zijn vader sterft als hij nog maar 9 jaar oud is, en Gerard wordt later zijdewinkelier (nog op de Achterburgwal). Op 21-jarige leeftijd, op 12 Februari 1694 gaat hij in ondertrouw met Catharina Schonevelt, een 22-jarige Amsterdamse wier ouders dan reeds gestorven zijn. Het is een kinderrijk huwelijk: minstens zeven keer wordt een kind van hen ten doop gehouden. Een aantal sterft jong en wordt begraven in het familiegraf nr. 149 bij de Oudezijds Kapel (kindersterfte kwam in die tijd veel voor. Vrouwen waren regelmatig zwanger maar niet zelden overleefden de ouders meer dan de helft van hun kinderen. Hoge leeftijden waren ook zeldzaam).

Op 25 Februari 1710 verschijnen Jacobus Hanecop en Gerard Bullens voor de Schepenen Nicolaas van Loon en Balthzar Scott om de verkoop te regelen van het ons bekende pand. De prijs is 5200 gulden, als volgt te betalen: 1733 gulden kontant, 1466 te betalen de 1e Mei 1710 en 2000 gulden te voldoen op 1 Augustus 1710. Het gezin Bullens verhuist naar de Oudezijds Voorburgwal, en ook de moeder van Gerard blijft tot haar dood in 1717 daar wonen.

Op 6 Januari 1728, ’s avonds laat, wordt Gerards vrouw naar haar graf gedragen, en drie jaar later sterft hij zelf.

Op de avond van 4 April 1731 wordt hij begraven in het familiegraf. Het huis dat hij heeft gekocht blijft nog jarenlang op zijn naam staan. Dat betekent dat de bewoners leden waren van de fam. Bullens, maar wie er precies vanaf het overlijden van Gerard Bullens gewoond hebben is niet duidelijk. Vast staat wel dat er op dat moment drie dochters van hem in leven waren: Johanna, Catharina en Maria. Maria, de jongste, 26 jaar, gaat een maand na de dood van haar vader, op 10 Mei 1731 in ondertrouw. Haar getuige is haar oom, de boekhouder Dirck Makreel, getrouwd met haar vaders zuster Maria. Haar wederhelft wordt ene Jacob van Hasselt, 32 jaar, tot dan wonende op de Lastage (=werf, laad of lasplaats, in die tijd de terreinen begrensd door de tegenwoordige Kromme en Oude Waal, Oude Schans, Sint Anthoniebreestraat en Geldersekade, waarin scheepstimmerwerven, lijnbanen enz. gevestigd waren).

Het jonge paar gaat niet op de Oudezijds Voorburgwal wonen. Waarschijnlijk was Catharina de enige van de drie die in het huis overbleef, want de oudste, Johanna, was in 1721 al getrouwd met dominee Johannes Voogt uit Beets (een gemeente in Noord-Holland aan de noordgrens van de Beemster) , waar zij na haar huwelijk ging wonen. Na de dood van haar man keert zij echter terug naar Amsterdam en koop op 17 Januari 1765 een huis tegenover de Oude Kerk “op de noorderhoek van het Korendragerssteegje, waar het ottertje in de gevel staat“. Aan de noordzijde grenst het aan het huis van Gerard Bullens. We kunnen dus konkluderen dat in die tijd twee aangrenzende panden in het bezit waren van de familie Bullens: het ons bekende pand nr. 45 en het buurhuis nr. 47, het huis van de chinees. Ook nu is nog te zien dat nr. 47 en nr. 49 niet aan elkaar vastgebouwd zijn, en de aanwezigheid van een steegje in vroeger tijden is niet moeilijk voor te stellen.

Waarschijnlijk bestaat het Borgieel in zijn huidige uiterlijke verschijning sedert het begin van de 18de eeuw, dus zo rond het overlijden van Gerard Bullens. De top van de gevel vertoont een verhoogde kroonlijst in de late Lodewijk de Veertiende-stijl. De kroonlijst is vanaf ca. 1700 toegepast, waarbij het middendeel van de lijst vaak wordt verbogen, teneinde een betere aansluiting met het erachter gelegen zadeldak te verkrijgen. De verhoogde kroonlijst vormt min of meer de overgang tussen hals- en klokgevels en de rechte kroonlijst.

De beide huizen werden in die tijd nog niet aangeduid met de nummers 45 en 47, maar werden in de akten en bescheiden omschreven naar hun ligging, omgeving, uiterlijke kenmerken enz. (Vgl. het ottertje in de gevel met de vroegere bewoner Ysbrandt den Otter). Er bestond wel een registratie van huizen aan de hand van de zgn. verpondingsnummers. In de verpondingscahiers werd bijgehouden of huiseigenaren hun verponding (een soort onroerend goed-belasting) hadden betaald. De nummers 45 en 47 waren daarbij resp. nr. 616 en nr. 615.

Nog tientallen jaren na zijn dood in 1731 blijft de verpondingsregistratie van nr. 616 op naam van gerard Bullens staan. Zijn dochter Johanna, weduwe voogt, maakt in 1776 haar testament op, waarbij zij haar zuster Catharina (bij haar in huis wonend of in het buurhuis) en haar neef en nicht Arend en Catharina van Hasselt tot haar erfgenamen benoemt.

Op 9 September 1780 overlijdt Johanna en omdat haar zuster Catharina voor die tijd al gestorven was worden Arend en Catharina van Hasselt de enige erfgenamen. Zij zijn de kinderen uit het huwelijk van Maria Bullens en Jacob van Hasselt.

Tante Johanna had verzocht om uit het huis van haar nicht Catharina begraven te worden (op de Geldersekade bij de Stormsteeg), en liet haar en haar man Cornelis ’t Hoen daarvoor haar parelsnoer met slotje na, ter nagedachtenis van hun overleden dochtertje Johanna Catharina.

Verder zou Cornelis het kanarievogeltje krijgen, en kreeg Catharina al haar kleren. De rest van de nalatenschap bestond naast haar boedel en een aantal obligaties uit beide huizen op de Oudezijds Voorburgwal, het ene, met het ottertje in de gevel, gewaardeerd voor 21.000 gulden, en het andere, het latere Borgieel, voor 6000 gulden.

Arie van Hasselt wordt middels de erfenis op 30 Januari 1782 de nieuwe eigenaar van de beide panden 615 en 616, waarbij hij zijn zuster een gedeeltelijke afkoopsom betaalde.

Arend van Hasselt is geboren in 1732, en op 7 November 1760 gaat hij, wonend op de Herengracht, in ondertrouw met Maria Elisabeth Scharff, 20 jaar, wonende op de Geldersekade. Hun beider vaders Jacob van haselt en Adriaan Scharff zijn daarbij getuigen.

Het is niet bekend of de familie van Hasselt ook op de Oudezijds Voorburgwal is gaan wonen. Wel wordt Catharina van Hasselt, een ongetrouwde zuster van hem, op 21 April 1791 begraven vanuit de Fluwelen Burchwal, bij de Korte Niezel.

In 1805 is er voor het eerst sprake van een huurder in het pand 616: voor 825 guldenper jaar huurt Johan Jacob Gaddum het huis van Arent van Hasselt. Hij is één van de vele buitenlanders die vanaf de 18de eeuw een bloeiend bestaan in de handelsstad Amsterdam wist op te bouwen. In 1797 was hij getrouwd met Wilhelmina Catharina Retemeijer van het Singel, en hun beide kinderen Jeanne Marie en Jean Guillaume worden in de Waalse kerk gedoopt.

Op 28 Januari 1819, op 55-jarige leeftijd, overlijdt hij, nadat zijn vrouw al eerder was overleden. Zijn sterfhuis was echter niet het pand op de Oudezjds Voorburgwal, maar was het pand in de Oudebrugsteeg 13. In 1815 waren namelijk, na de dood van Arendt van Hasselt, de beide panden 615 en 616 in veiling gebracht, en hadden een nieuwe eigenaar gekregen.

Overigens had er in Amsterdam een nummerverandering plaatsgevonden, en was 616 veranderd in 633. Aan de gracht was het pand herkenbaar aan een andere nummering: huisnummer 108, een registratie van panden t.b.v. grondvergaderingen (distrikt 27), verkiezingen etc., na de Franse Revolutie ook in de Nederlanden ingesteld.

Evenals Arent van Hasselt was ook de nieuwe eigenaar, Arent uyt den Boogaard, een succesvol koopman. Hij had meerdere huizen in bezit, en tevens grote stukken grond in de buurt van Apeldoorn, maar woonde met zijn gezin op de Oudezijds Voorburgwal. Bij zijn overlijden in 1835 (op één van zijn landerijen bij Apeldoorn) hebben zijn kinderen een kapitaal van meer dan 80.000 gulden te verdelen!

Het pand wordt dan gewaardeerd voor 7000 gulden, en wordt het eigendom van zijn tweede dochter Adriana, meerderjarig, zonder beroep en ongehuwd. Zij was, samen met haar jongere broers Gerrit en Arent,beide ook kooplui, verantwoordelijk voor de opvoeding van haar minderjarige zusjes Maria en Dorothea Adriana. De oudste zuster Anna was reeds getrouwd en woonde op de Singel bij de Blauwburgwal.

Op 14 Maart 1837 trouwt Adriana uyt den Boogaard met de koopman Frans van Straten, die dan ook in het huis komt wonen. In 1842, als Maria meerderjarig wordt, wordt voor notaris van der Moolen de overdracht van het huis bekrachtigd aan Maria uyt den Boogaard, voor de prijs van 8000 gulden. Het huis stond “..binnen deze stad op de Oudezijds Voorburchwal tussen de Korte Niezel en Oude Kennissteeg (een verbastering van Oude Kerksteeg, vroeger ook Minnebroederssteeg geheten) Wijk 3, verpondingsnummer 633 bij het kadaster bekend gemeenter Amsterdam Sectie G numero 1779 ter grootte van een roe, zijnde met geen precario belast”. ( (Precario is het geld dat betaald moest worden o stoepen, uithangborden e.d. boven de openbare grond te hebben).

Maria uyt den Boogaard blijft ongehuwd en gaat in Arnhem wonen bij haar twee nichten Maria en Adriana Petronella Stoffers. Het huis aan de Oudezijds Voorburgwal wordt verhuurd.

Op 19 Mei 1851 doen Gerrit Mulder, koopman, oud 48 jaar, wonende op de Oudezijds Voorburgwal 133 (oude nummering) en Melchior Greve Brouwer, koopman, oud 31 jaar, wonende Oudezijds Voorburgwal 108(!) aangifte van het overlijden op 17 Mei 1851 van Mary Howard, oud 58 jaar, geboren te Deptford in Engeland, weduwe van Jelger Willems. Zij had samen met haar huisgenoot, de koopman Brouwer, het huis va Maria uyt den Boogaard gehuurd, sinds ongeveer 1850. Gerrit Mulder (nr. 133) was op 6 Oktober 1825 de schoonzoon van Mary Howard geworden, door met haar dochter Maria Willems te trouwen.In de trouwakte staat vermeld dat de bruid geboren was te Hollum op Ameland, en de dochter was van Jelger Willems, die toen al overleden was, en Trijntje Nannes Pronk, die toen op Ameland woonde. Mary Howard was dus niet de moeder van Maria Willems, maar de stiefmoeder, en zowel Mary Howard als Trijntje Nannes Pronk waren de weduwen van Jelger Willems. Of hij van één van beide vrouwen gescheiden was is niet bekend, maar het kan niet uitgesloten worden geacht dat Jelger een ruime opvatting over het huwelijk had……

Na de dood van Mary Howard blijft Melchior Greve Brouwer met zijn dienstbode tot 1861 aan de Oudezijds Voorburgwal 108 wonen, in het bevolkingsregister uit die tijd ook omschreven als nummer K 598 (sinds 1853).

In Augustus 1862 huurt de familie Gronert het pand. Heinrich Julius gronert, in 1835 te Pillau geboren, was ebeneens koopman, en getrouwd met Wilhelmina Amalia Randel. Hun kinderen Wilhelm Friedrich Hugo en Olga Auguste Amalie kregen op 1 Januari 1864 nog een zusje: Eleonore Caroline Bertha. De familie Gronert had twee dienstboden in dienst: Marrigje en Gerardina Pieper, twee nog niet getrouwde meisjes uit Zwolle die, na o.a. ook een baantje in Delft gehad te hebben, nu in Amsterdam werkten.

Toen Gerardine in 1859 nog op de Plantage 127 woonde, is zij zwanger geraakt. Omdat de vader op dat moment niets van een huwelijk wilde weten, deed Lijntje van Buuren, vroedvrouw, aangifte van de geboorte van een kind van het mannelijk geslacht, genaamd George. De kleine brengt de eerste dagen van zijn leven door op de Oudezijds Voorburgwal, mar wordt in 1864 naar Zwolle gestuurd. Op 14 Juni 1865 trouwt Gerardine Pieper dan toch met Johann Georg (sic) Ulmer in Amsterdam, en met dat huwelijk erkennen zij beiden de kleine George als hun zoon.

De familie Gronert was toen al uit het huis vertrokken, want vanaf April wonen daar de gebroeders van Hengel: Hendrik Marinus en Willem Petrus. Hun vader was cargadoor, en ook de jongste broer Willem Petrus zoekt in die baan zijn broodwinning. Eind 1864 trouwt hij met Henrietta Johanna Louisa ten Kate, de dochter van de dichter-predikant J.J.L. ten Kate, en gaat wonen op de Oudezijds Voorburgwal K 602 (nu 37). Het jonge paar maakt een reis naar Denemarken, en brengt daar de groeten over van haar vader aan de schrijver Andersen.

De toen al internationaal bekende Deen was goed bevriend met de familie ten Kate, en sinds zijn eerste bezoek aan Nederland in 1847 een graag geziene gast binnen het schrijverswereldje van Amsterdam. In 1866 bezoekt hij Amsterdam voor de tweede keer, en zijn reisverslag bevat voor ons een aardige passage als hij op bezoek gaat bij de familie Hengel – ten Kate: “..het was een klein maar aardig huis, zijn broer (onze hendrik Marinus) woont vlakbij in een mooi ingericht huis, iets groter, met een verzameling van meer dan honderd schilderijen, klein maar van uitstekende kwaliteit. Na tafel gingen we die zien, de zuster sprak Noors, de conversatie aan teeafel was overwegend in het Deens..

Ook in het relaas van zijn volgend bezoek aan Amsterdam in 1868 komt nog iets leuks voor: “.. Zaterdag 2 Mei: was op zoek naar W.P. van Hengel, kwam eerst verkeerd terecht bij zijn broer (H.M.) die ziek was. Van Hengel was niet thuis, zijn vrouw was nog te bed. Ging naar onze consul Woldsen..” (J.N. Woldsen, Geldersekade KK 425, nu 92).

Een jaar nadat Willem Petrus van Hengel met zijn vrouw iets verder op de gracht ging wonen, kwam bij Hendrik Marinus in huis de kleermaker Samuel Pieter Schiphorst, getrouwd met Engelberta Harmina Bosch. In 1870 moeten deze mensen echter plaats maken, want op 24 Februari van dat jaar trouwt Hendrik Marinus met Maria Geertruida van Leeuwen, en zij komt in Maart 1870 bij hem en zijn schilderijenkollectie inwonen.

Op 2 December 1870 (sic) baart zij een twee-eiige tweeling: Bartholomeus Justus en Maria Elisabeth, beide genoemd naar de grootouders van vaders kant. Op 11 Maart 1872 wordt nog een zoon geboren: Hendrik Marinus, maar deze heeft slechts een paar maanden te leven: hij sterft op 26 Juni 1872. Op 16 Mei was de schilderijenkollektie, toen bestaande uit 357 exemplaren, geveild.

ntussen hadden reeds een aantal dienstbodes de revue gepasseerd: Johanna Pijpenbroek uit Deventer, Jenneke Eysens uit Dordrecht en Maria de Nooy uit Amsterdam. Na de dood van hendrik Marinus van Hengel in 1873 blijft zijn weduwe met de kinderen en de dienstbode Johanna Hendrica Frederica Bartels in het huis wonen tot zij in Juni 1874 verhuizen. Voor die tijd, en wel sinds 1 Januari 1874, was een derde meisje uit Zwolle via Rotterdam in Amsterdam komen wonen Jansje Piepers. In Juni 1875 vertrekt zij uit het huis, na eerst nog een jaartje in dienst te zijn geweest bij de nieuwe huurder: Lambertus Heymeriks. Van beroep was hij cargadoor van een reder, maar hij vervulde tegelijkertijd de functie van vice-consul van Denemarken.

Hij was sinds 4 Juli 1861 getrouwd met Maartje Smit, en had met haar en zijn zoons Lucas en Gerrit eerst in Zaandam gewoond.

In 1875 wordt in Amsterdam nog een dochter geboren: Johanna Susanna Maria. Ook de familie Heymeriks heeft verscheidene dienstbodes versleten, zowel uit Zaandam als uit Amsterdam afkomstig. Het gemiddelde lag op één per jaar. In Mei 1877 verhuist het gezin naar elders in Amsterdam, omdat het pand van eigenaar was veranderd, en de nieuwe eigenaar er zelf ging wonen.

Met haar testament, dat zij op 14 November 1873 had laten opmaken bij notaris Troost te Arnhem, had Maria uyt den Boogaard haar beide nichten Maria en Adriana Petronella Stoffers tot haar erfgenamen benoemd. Zelf was zij ongetrouwd gebleven en ze overleed op 25 November 1876. De beide zusters Stoffers hadden meer aan geld dan aan een huis in Amsterdam, en wilden het huis verkopen.

Daarom zijn bij notaris Greeve te Amsterdam de voorwaarden gesteld, volgens welke op 26 Februari 1877, ´s avonds om zes uur, het pand )vanaf nu genoemd Oudezijds Voorburgwal 45) geveild zou worden. Het was tot 1 Mei 1877 verhuurd voor 950 gulden per jaar; De grondlasten over 1876 bedroegen 65 gulden en 52,5 cent, en de kosten van levering van duinwater 23 gulden en 84 cent.

De “aanleg voor duinwater” en “de lakense tochtdeur bij de trap“, “de toestellen en ornamenten voor gaslicht” waren niet bij de prijs inbegrepen, en voor een “spiegel op de zaal” moest 15 gulden betaald worden.

Tijdens de veiling, die op de geplande tijd plaatsvond in het gebouw De Brakke Grond in de Nes, werd het pand eerst na opbod voor een som van 16.300 gulden voorlopig toegewezen aan een makelaar Neumeijer van de Looiersgracht.

Bij afslag is de aanvankelijk erbij opgetelde som van 10.000 gulden verminderd tot 2000 gulden, waardoor voor 18.500 gulden makelaar Grijpink, Tulpstraat 5, de koper werd. Zijn opdrachtgever was Christiaan Wilhelm Haase, commissionair, tot dan toe wonende Spuistraat 165.

Koopman Haase was van Duitse afkomst, geboren in Hannover. In 1874 was hij getrouwd met Sophia Frederika Louisa van Kakerken uit Deventer. Vanaf Mei 1877 woonden zij in het huis aan de Oudezijds Voorburgwal 45, en hij was al spoedig een geslaagd zakenman. Naast het gebruikelijke grote aantal dienstbodes was van 1890 tot 1893 ook de Duise handelsbediende Caspar Heinrich Theodor Thöle ingeschreven op nummer 45, maar of Haase zelf daar toen nog woonde is niet bekend.

Bij de veiling op 27 December 1920 in het “lokaal van publieke verkopingen genaamd Frascati in de Nes”wordt door koopman George Wilhelm Kettman met 24.000 gulden het hoogste bod gedaan en hij vestigd in het pand zijn handelsfirma: “grrothandel Amsterdam G. Kettmann en Co.”

Op 1 Mei 1923 neemt hij bij de incasso-bank een hypotheek van 15.000 gulden op zijn huis, maar ook hij kan in de crisistijd zijn financiële hoofd niet boven water houden. Hij komt vanwege een schuld aan ene Petrus Appelman, koopman en manufacturier uit Hoogkarspel, voor ruim 20.000 gulden rood te staan bij de bank.

Om het geleende geld te kunnen betalen moet Kettmann afstand doen van het huis en toestaan dat de bank het pand in veiling brengt. Op 12 September 1932 laat de Incassobank het pand door makelaar Jan Brouwer in het gebouw Frascati in veiling brengen, en met 14.000 gulden doet deze zelf het hoogste bod namens zijn opdrachtgever. Zo komt het pand in eigendom van de Incassobank, die het onderbrengt in de N.V. Bouwmaatschappij “Muiderpoortkwartier”, de zgn. stroppenmaatschappij van de bank, bij welke het beheer berustte van de aan de bank verbeurde panden. Kettmann scheidde van zijn vrouw en laat aan haar de verzorging van hun zoon over.

In 1934, als moeder Kettmann en haar zoon naar Halfweg zijn verhuisd, vestigt zich in het pand de familie Pielage: vader, moeder, zoon en twee dochters. ader is compagnon van Truus Impink-de Rijk in het bedrijf dat haar vader voerde onder de naam G.J. de Rijk en Zoon, voordien gevestigd in de Warmoesstraat 56. Het gaat om een kleuterkledingsatelier, dat tot vlak voor de SSH het pand aanschaft, in het huis gevestigd blijft.

 

Na het overlijden van haar vader neemt één van de dochters Pielage de leiding van het bedrijf op zich, waarbij haar broer, die na zijn huwelijk naar Breda verhuisd was, en daar de vertegenwoordiging vormde voor Zuid-Nederland, regelmatig overkomt om de administratie te voeren. Onder de oude naam floreert het bedrijf tot in het begin van de zestiger jaren. De begane grond van het pand was woongedeelte. De woonkamer naast de gang bestond uit een grote ruimte die door schuifdeuren in twee gedeelten gesplitst kon worden. Het achterhuis bevatte drie slaapkamers, waarbij de zolderruimte in de tweede wereldoorlog dienst deed als opslagplaats van aan de Duitse verordeningen onttrokken stoffen. In het voorhuis van de eerste verdieping was het kantoor gevestigd, en de tweede verdieping bevatte het atelie waar enkele machines stonden opgesteld.

e derde verdieping deed dienst als opslagruimte en de zolder deed dienst als vliering. Lang niet alle werk werd verricht op de Oudezijds Voorburgwal: het bedrijf had thuiswerksters in dienst. In het bedrijf zelf werd de stof op maat gesneden, waarna de montage werd uitbesteed. V&D, de Bijenkorf en andere confectiezaken in Amsterdam waren regelmatige afnemers.

Eén van de zusters Pielage, die nu op het van Brienenhofje aan de Prinsengracht woont, weet zich nog te herinneren dat toen het atelier nog maar pas aan de gracht gevestigd was, de naastgelegen panden geheel andere bestemmingen hadden dan momenteel: nr. 43, de lijstenmaker, was rond 1930 een logement met kostgangers en nr. 47 deed dienst als kerkje. Eén keer per week hield een godsdienstig genootschap daar haar samenkomsten. Tot voor kort vonden daar nog regelmatig samenkomsten plaats, alleen van een wat minder godsdienstig genootschap.

Op 5 Januari 1955 wordt het door de N.V. Bouwmaatschappij “Muiderpoortkwartier” verkocht aan Johanna Hendrika Bartelings, echtgenote van koopman Theodorus Wolff, ter “wederbelegging van haar privé-vermogen“. Zij woonde zelf in Diever, en heeft niet in het huis gewoond. Wél liet zij onmiddellijk na de aanschaf van het huis een aantal restauratie-werkzaamheden aan het huis verrichten, maar het kleuterkledingatelier bleef er tot 1962 gevestigd. oen stond het huis al op de lijst van Monumentenzorg, en die was in 1962 verantwoordelijk voor een verdere restauratie. Het huis heeft overigens het typische uiterlijk van een grachtenpand: op de begane grond een trap en stoep met deur, daarnaast twee ramen.

Daarboven op iedere verdieping drie ramen, waarvoor op de derde verdieping ook luiken hebben gezeten. Hoe hoger je in het huis komt, hoe lager de plafonds worden, wat een uitvloeisel is van de stand van de bewoners: i.h.a. woonde de familie beneden, en waren de hoger gelegen étages bestemd voor personeel en opslag van goederen.

[Door op de foto te klikken krijgt u een grotere weergave.]

De verhoogde kroonlijst boven op de gevel in een bijzonderheid: het komt niet vaak voor dat geheel rondom het bovenste luik of raam ornamenten zijn aangebracht.

 
 

124. De verhoogde kroonlijst verdient bijzondere aandacht. Door de bijna halfcirkelvormige verhooging in het midden krijgt het attiek van specifiek Amsterdamsche kroonlijst een eigenaardige vervorming en wordt geheel tot ornament. Zie ook P.H. kade 34 (277 en 280)

Na de sluiting van het kleuterkledingatelier in 1962 en het verhuizen van de zusters Pielage komen we zo langzamerhand op bekend terrein. De toenmalige praeses der O.V. had goede bekenden onder financieel adviseurs, en de belangstelling van de S.S.H. was gewekt. Na de aanvankelijke koop op 17 October 1963, voor 90.000 gulden, heeft de heer H. van Namen van de S.S.H. nog wel geprobeerd het pand weer te verkopen, maar o.a. een dringend telegram van het bestuur der O.V. heeft dat kunnen voorkomen. Met de verbouwing van het pand tot studentenwoonruimte is ook nog zo’n 90.000 gulden gemoeid geweest. Aanvankelijk lag het in de bedoeling de zolder als slaapkamer voor 5 studenten in te richten en in het huis een groot aantal 2-persoonskamers in te richten.

Deze vorm van huisvesting stuitte echter bij de studenten op ernstige bezwaren, waarna de S.S.H.ervan heeft afgezien en besloten heeft de zolder te verbouwen tot 2 kamers. Daardoor kon het pand 18 i.p.v. 20 studenten huisvesten, want het verschijnsel 2-persoonskamer kwam elders in het huis nog wel voor.

Na de officiële opening van het huis inNovember 1964 door Hella Haasse leent de geschiedenis van het huis zich meer voor mondelinge behandeling dan voor openbaring in schriftvorm. Toch wil ik U tot slot een brief aan S.S.H. niet onthouden. Onmiskenbaar wordt daarin de jongste geschiedenis van het Borgieel samengevat:

Geachte Mijnheer,

Dit is geen reactie op uw brief naar aanleiding van de huurverhoging van Uilenstede. Maar al lang wilde ik U schrijven over de toestand van de behuizing in het huis “Borgia” op de O.Z.Voorburgwal 45.

Vooropgesteld dat ik van mijn oudste zoon hier niet over mocht schrijven, wil ik (buiten hem om) U toch dringend vragen om daar eens te gaan kijken hoe deze jongelui daar zitten.

Ten eerste is dit geen reclame voor de V.U. om studenten, namens de V.U., zó te laten wonen. Dit in vergelijking met de huurprijs en de woning van onze tweede zoon op Uilenstede, 13de etage, eenheid 222, K.1556.

Ten tweede is het zeer brandbaar, zeker wat het materiaal en de elektrische leidingen betreft.

Ten derde is het niet goed onderhouden geweest en krijg ik sterk de indruk dat de V.U. een 1500 gulden huur int, maar er verder niets of zeer weinig aan gelegen laat. Het is het stiefkind van de Vrije Universiteit.

Omdat ik dit niet billijk vind t.o.v. de andere woonflats kom ik namens mijn man U dringend vragen hier iets aan te doen.

Omdat het het dispuutshuis is van mijn oudste zoon, en hij er niet weg wil, mocht ik U er niet over schrijven. Ze willen zoveel mogelijk hun eigen zaakjes regellen. Maar als moeder zijnde kan ik het niet verdragen dat hij daar zo huist en dan nog wel in een pand van de V.U.

Ik wacht al 4 jaar op verbetering, maar er komt niets. Kunt U mu ook eens niet hieraan wat doen? Het moet radicaal grondig opgeknapt. De keuken, de douches, de elektrische leidingen en het trappenhuis met de gang in ieder geval.

De kakkerlakken lopen in de keuken (vanwege de Chinees naast hun) enz., enz.

Ik schilder het U heus niet zwart af, maar de jongelui zijn zo gemakkelijk hierin.

Maar ik maak mij bezorgd en het heoft toch niet, gezien de huur die ze betalen.

Op Uilenstede is alles toch ook keurig en hygiënisch.

Nogmaals vraag ik U om de jongelui niet te laten merken dat ik U, ten einde raad, heb geschreven! Men voelt zich dan beledigd, nietwaar?

Maar gaat U alstublieft kijken, namens de V.U.! Met vriendelijke groeten, Uw…

Met dank aan S.S.H.

Gem.Archiefdienst Amsterdam

Mevr. Pielage

J.Brouwer